Vorige onderwerp: Toepassingen van GrafiekenVolgende onderwerp: De brongegevens van een diagramportlet bepalen


Het uiterlijk van een diagramportlet bepalen

U kunt het uiterlijk van een diagram bepalen. Deze procedure gaat ervan uit dat het basisdiagram is gemaakt en de grafiekgegevens zijn geselecteerd.

Volg de onderstaande stappen:

  1. Open Beheer en klik vanuit Studio op Portlets.
  2. Selecteer als Type Filter/grafiek om te zoeken naar de portlet.
  3. Open de filterportlet en klik in het menu Diagramsectie en klik op Opties.
  4. Selecteer het onderdeel van het diagram waarvoor u opties wilt instellen.
  5. Vul de gevraagde informatie in, afhankelijk van het type diagram dat u selecteert. De volgende velden vereisen wat uitleg:
    Configuratie toestaan

    Geeft aan dat gebruikers het uiterlijk van een portlet kunnen aanpassen.

    Labelconfiguratie toestaan

    Geeft aan dat gebruikers portletlabels kunnen aanpassen.

    Hoek van de eerste schijf

    Bepaalt de positie van de eerste scheidslijn. Te gebruiken voor cirkel- en trechterdiagrammen.

    Waarden: 0 tot 360 graden

    Standaard: 0

    Aslabel

    Geeft de naam van een meeteenheid weer langs de X-as, de Y-as of beide assen. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as, Y-as
    • Kolomgrafiek. X-as, Y-as
    • Lijngrafiek. X-as, Y-as
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as.
    Kruist tegenoverliggende as op

    Bepaalt het snijpunt van de as. Gebruiken met ballon- en spreidingsgrafieken.

    Categorielabels

    Geeft aan welke labels worden weergegeven op de categorieas voor de X-as van kolom- en lijngrafieken en op de categorieas voor de Y-as van staafgrafieken. Neem bijvoorbeeld een kolomgrafiek met vijf maanden aan gegevens en drie meetwaarden (rode, groene en blauwe balken). De maanden zijn de categorieën en dit veld bepaalt welk label voor elke maand wordt weergegeven.

    Datapointlabels

    Geeft de gegevensnaam aan die wordt weergegeven naast de waarde in de grafiek. Gebruik deze optie voor alle gegevenstypen.

    Decimalen

    Bepaalt het aantal decimale posities dat wordt weergegeven voor getallen. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. Y-as.
    • Lijngrafiek. Y-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Eenheden weergeven

    Geeft weer hoe waarden worden afgerond. Selecteer een waarde voor afronden in de vervolgkeuzelijst. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. Y-as.
    • Lijngrafiek. Y-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Filter

    Geeft aan hoe de resultaten aanvankelijk op een pagina worden weergegeven.

    Koppeling

    Geeft een paginakoppeling aan die verschijnt als secundaire waarde die door de gebruiker kan worden geselecteerd.

    Grote eenheidsverhoging

    Bepaalt het interval voor belangrijke vinkjes op de as. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. Y-as.
    • Lijngrafiek. Y-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Maximumwaarde

    Bepaalt de grootste waarde die op de as wordt weergegeven. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. Y-as.
    • Lijngrafiek. Y-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Mouseoverlabels

    Geeft de gegevenswaarden aan die worden getoond wanneer een gebruiker de aanwijzer over een grafiekwaarde beweegt. Wordt gebruikt voor alle grafiektypen.

    Drempel categorie 'overige'

    Definieert het gegevenspunt waarop alle records voor een opgegeven waarde worden gegroepeerd in een categorie met de naam 'Overige'. Gebruik deze optie als de grafiek te veel items bevat. Gebruik deze optie met de volgende grafiektypes:

    • Staafgrafiek
    • Kolomgrafiek
    • Lijngrafiek
    • Taart- en trechtergrafiek
    As weergeven

    Geeft aan of de aslijn wordt weergegeven. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as, Y-as
    • Kolomgrafiek. X-as, Y-as
    • Lijngrafiek. X-as, Y-as
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Legenda weergeven

    Geeft aan of een legenda voor de grafiek moet worden weergegeven. Te gebruiken met staaf-, kolom-, lijn-, ballon- en spreidingsdiagrammen.

    Standaard: ingeschakeld

    Lijnmarkeringen weergeven

    Geeft gegevenspunten op de grafiek aan. Anders wordt alleen een lijn weergegeven. Beschikbaar voor lijngrafieken. Schakel het selectievakje in om lijnmarkeringen weer te geven.

    Lijnen weergeven

    Geeft aan dat de gegevenspunten worden verbonden met lijnen. Beschikbaar voor lijngrafieken.

    Hoofdrasterlijnen weergeven

    Geeft aan of hoofdrasterlijnen in de grafiek worden weergegeven. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as, Y-as
    • Kolomgrafiek. X-as, Y-as
    • Lijngrafiek. X-as, Y-as
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Scheidingsteken weergeven

    Geeft aan dat een punt als scheidingsteken wordt gebruikt voor waarden die groter zijn dan 999 (bijvoorbeeld 1.000). Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. Y-as.
    • Lijngrafiek. Y-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Vinklabels weergeven

    Geeft aan of vinklabels in de grafiek worden weergegeven. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as, Y-as
    • Kolomgrafiek. X-as, Y-as
    • Lijngrafiek. X-as, Y-as
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as, Y-as
    Titel weergeven

    Geeft aan dat de portletnaam wordt weergegeven. Beschikbaar voor alle grafiektypen.

    Sorteerkolom

    Geeft aan dat een kolom de standaardsorteerkolom is. Deze optie is beschikbaar voor kolom- en lijngrafieken.

    Subtype

    Geeft aan dat de meetwaarden moeten worden weergegeven als afzonderlijke balken en niet als één samengevoegde balk. Selecteer het gewenste subtype. Deze optie is beschikbaar voor staaf- en kolomgrafieken.

    Hoek vinklabel

    Stelt de hoek in van een label dat wordt gebruikt voor vinkjes. Gebruik deze optie met:

    • Staafgrafiek. X-as.
    • Kolomgrafiek. X-as.
    • Lijngrafiek. X-as.
    • Ballon- en spreidingsgrafiek. X-as.
  6. (Optioneel) Selecteer Hulplijnen in het veld Opties en klik op Nieuw om een regelgrafiek te configureren. Vul de volgende velden in en sla uw wijzigingen op:
    As

    Geeft de as aan waarvoor hulplijnen worden ingesteld.

    Label

    Definieert de naam van de as.

    Label weergeven

    Geeft aan of de naam van de as wordt weergegeven.

    Type

    Geeft de informatiebron aan die op de hulplijn wordt weergegeven. Selecteer de juiste optie. Als u een type voor een X-as selecteert, kunt u alleen een kenmerk selecteren. Als u een type voor een Y-as selecteert, kiest u de vaste waarde of het percentage en vult u de waarde in.

    Standaard: Kenmerk

    Kleur

    Bepaalt de kleur van de hulplijn.

    Standaard: Zwart